De klacht was ingediend door een persoon die als ingeslotene op een politiebureau om een arts had gevraagd. Dit vanwege polsklachten en een verzoek om (medicinale) cannabis in verband met pijn.
Na anamnese, onderzoek en overleg met de behandelend artsen, concludeerde de forensisch arts dat er geen medische indicatie bestond voor het voorschrijven van cannabis.
De onderzochte heeft uiteindelijk een tuchtklacht ingediend. Het verwijt was dat de forensisch arts de hulpvraag om pijnbestrijding d.m.v. cannabis heeft genegeerd, heeft nagelaten om het dossier van ingeslotene op te vragen en zich onprofessioneel heeft gedragen. Verder werd de forensisch arts verweten geen gebruik te hebben gemaakt van een normale basiswerkruimte, waardoor de politiebeambten om de hoek van de cel konden meeluisteren. Klager zou nog steeds klachten ondervinden door de bejegening op het politiebureau, hem zou onrecht zijn aangedaan en hij voelt zich als patiƫnt in de steek gelaten door de forensisch arts.
Op 13 februari 2017 deed het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle uitspraak, de klacht werd op alle onderdelen ongegrond verklaard.
Klager is vervolgens tegen deze uitspraak in beroep gegaan bij het Centraal Tuchtcollege in Den Haag. Het beroepschrift werd echter geruime tijd na de uiterste datum ontvangen. Omdat klager geen aannemelijke verklaring kon geven voor deze verlate inzending, werd hij door het Centraal Tuchtcollege niet-ontvankelijk in het beroep verklaard.
De gehele casus en uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege kunt u hier nalezen.